III. |
Lodewijk Baljon (LODEWIJK BALJON landschapsarchitecten) over het Stationsplein in Apeldoorn |
---|
‘Als landschapsarchitect kan ik niet ontwerpen zonder een verhaal te willen overbrengen. Ik heb drie houdingen ten opzichte van het landschap, die overigens ook door elkaar kunnen bestaan:
1. |
Je structureert je ontwerp op basis van het landschap. Je kijkt naar de plek, hoe is het ontstaan. In ons ontwerp voor het Waalfront bijvoorbeeld waren er resten zichtbaar van de Romeinse stad, oude dijktracés, een fort en negentiende-eeuwse industrie. In ons Masterplan pakten we een aantal lijnen uit de geschiedenis op. Doe noemende we ‘standvastige lijnen’, zaken die we benutten in het ontwerp. Het fort bijvoorbeeld. Inherent aan de geschiedenis is de strategische ligging ervan in de knik van de rivier, waardoor je enerzijds fantastische uitzichten hebt over het rivierenlandschap, anderzijds over de kade van de binnenstad. |
---|---|
2. |
Je leent van het landschap. Je incorporeert verre zichten in je ontwerp, net als bij de Engelse landschapstuinen waar het omliggende landschap net zo zeer een onderdeel werd van een tuinontwerp. Deze aanpak van ‘borrowed landscape’ zie je vaker in het buitenland, het is immers makkelijk dit te doen in een heuvelachtig landschap, dan in het platte landschap van Nederland. |
3. |
Je roept de associatie op van een landschap.’ |
‘Dat laatste hebben we bij het gedaan. Het plein is een halve cirkel, er moest een fietspad onder het spoor komen – het spoor ligt in Apeldoorn ongeveer op maaiveldniveau, dus we moesten vier meter naar beneden – en de gebouwde omgeving is vrij non-descript. Wat is dan de referentie, er is weinig te ‘lenen’? Wij vonden dat als je uitstapt je onmiskenbaar op de Veluwe moest zijn. Apeldoorn is de hoofdstad van de Veluwe. Apeldoorn is natuurlijk meer: ze afficheren zich als sportstad en het is de plek van Paleis het Loo, maar om die associaties op te roepen is veel lastiger. Het imago van sportstad bijvoorbeeld is tijdelijk, en een verwijzing naar het Loo vereist meer kennis van de passant. De Veluwe daarentegen is iconisch, iets was je met slechts een paar elementen kan oproepen.’
‘Maar wat de doorslag gaf om hier het landschapsbeeld van de Veluwe op te roepen was dat het plein erg groot is. En er rijden dagelijks wel meer dan 25.000 fietsers over het plein. Verder is het wat bezoekers betreft relatief rustig. Een leeg plein is geen fijne plek. Maar een leeg landschap voelt niet als ‘kaal’. De altijd groene dennen, het ruisen van de naalden, de geur ervan, draagt eraan bij dat je op deze plek nooit alleen voelt. Daarom zijn er ook nergens bankjes ontworpen: zitplekken zijn er genoeg, op randen en blokken bijvoorbeeld, maar als die leeg zijn, zijn ze onderdeel van het landschap.’
‘De essentie van de Veluwe was voor ons: zand en dennen. We hebben lang onderzocht hoe de vloer (het ‘zand’) vormgegeven moest worden. Dennen willen niet in verharding staan, daarom staan ze in speciale bunkers. De vloer rust op betonnen kruizen, zodat er lucht en vocht bij de aarde eronder komt, dat is wat dennen willen. Technisch was het een puzzel. Een eerste idee voor de bestrating was grind in kunsthars, maar daar wilde de aannemer niet aan. Asfalt riep niet het goede beeld op. Uiteindelijk zijn er gele granietkeien traditioneel gestraat. Dat heeft een ruwheid die je ook met zand associeert. Na verloop van tijd komt er een grijze kleur bij, kleine schaduwvlekjes, die mooi dat ruwe en aardse oproepen.’
‘Een systeem van gootjes vormt samen met de dilataties een vijfhoekig patroon, dat de mogelijkheid gaf de bestrating telkens iets te draaien, wat een organisch beeld opleverde. Het craquelé-patroon verfijnt zich bij de bomen in kleinere vijfhoeken. We wilden ook geen boomspiegels, de dennen moesten echt in het zand staan. Daarom ontwierpen we boomroosters met keitjes en een uitneembare krans, die de bomen de mogelijkheid geeft te groeien. En dat doen ze! De eerste boomkransen zijn inmiddels al uitgenomen. De lichtmasten die op het plein zijn, zijn rank, net stammetjes in een dennenbos.’
‘Dan de kwestie van het hoogteverschil. De route naar de fietstunnel zou zwaar kunnen ogen, je fietst tegen het licht in de helling af. En de wand hier is wel honderd meter lang. Daarom bedachten we dat achter de glazen wand een lichtkunstwerk zou kunnen komen. Lichtkunstenares Tiny Vos maakte een ontwerp dat zowel iets met het reizen als met de Veluwe te maken had. 1.3 miljoen ledlampjes laten verstuivend, of ‘reizend’ zand zien. Het beeld is op elk moment van de dag anders, overdag is het heel dynamisch, in de avond rustiger. Door die dynamische lichtwand is het - voor sommige mensen ‘belegen’ - beeld van de Veluwe op een heel eigentijdse manier ingevuld.’